[75]Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, [76]dat het werk des olijfbooms [77]liegen zal, en de velden geen spijze [79]voortbrengen; dat men de [80]kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er [81]geen rund in de stallingen wezen zal;
75. De zin is: Alhoewel het Joodse land door de Chaldeen zeer jammerlijk aan alle kanten zal verwoest worden.
76. Dat is, de vrucht
77. Dat is, niet te voorschijn komen zal, maar den landman in zijne hoop bedriegen zal. Zie dergelijke manier van spreken. Job 40:28, en Jes.58:11.
78. Dat is, gene vruchten tot spijs en voedsel der mensen en der beesten.
79. Hebr. maken.
80. Of, het vee, versta, klein vee, als schapen en geiten.
81. Dat is, geen grote beesten, als ossen en koeien.